Jean Decoster |
|
E01 |
|
Met de overzichtstentoonstelling 'Van concreet naar organisch' geeft kunstenaar Jean Decoster een overzicht van meer dan 30 jaar kunst. "Van Concreet naar Organisch"Sylvain De Bleeckere Enkele beschouwingen bij de tentoonstelling "Van Concreet naar Organisch" met werk (1974-2010) van Jean Decoster bij de opening van ART77 (Goossensvest 45, Tienen) op 17 september 2010 onder het motto ‘ruimte voor cultuur’ is vooral verwondering. Het gebouw opent de ruimte in ons denken over samenleven in dezelfde straat, dezelfde stad. Dames en heren, We zijn hier samen binnengestroomd. Op het nummer 45 van de Goossensvest te Tienen. Voorheen stroomde hier het water ter bescherming van de stad. Vandaag is de vest een straat met aan beide kanten een huizenrij. Gesloten huizen. Iedere woning affirmeert zich op zijn plek. Plechtig, statig. Ieder huis sluit zich. Voortuin met een poortje, de voordeur goed dicht. Normaal, denken we. Normaal is wat we gewoon vinden. In onze gewoonten wonen we, trekken we ons terug, voelen we ons veilig. Dat levert enkele voordelen op die niet onbelangrijk zijn. Als die voordelen maar geen vooroordelen worden. Gewoonten veranderen geruisloos in vooroordelen en zonder het te beseffen beginnen ze te roesten, vastgeroeste vooroordelen en gewoonten, ooit ontstaan vanuit een goede oorsprong maar nu vergeten en al lang hun onschuld verloren. Tot de dag dat de verwondering in de straat komt. Dat is wat architect-ingenieur Peter Van Impe doet. Hij ontwerpt en bouwt een huis in de Goossensvest dat het werken en wonen anders definieert dan wat we gewoon zijn. Hij laat niet alleen het licht binnenstromen in de werk- en woonplaats AST 77. Hij laat ook het water van de straat binnenvloeien door op de begane grond het leven van de straat letterlijk binnen te trekken. Zo zijn we hier vandaag samen binnengestroomd. De scheiding tussen binnen en buiten is minimaal gehouden. Dat zet aan het denken.
De Duitse filosoof Martin Heidegger had het in het begin van de jaren vijftig van vorige eeuw over ‘bouwen, wonen, denken’. Hij was, zacht uitgedrukt, helemaal geen fan van de prille democratie in het naoorlogse Duitsland. Dat architectuur denkt, is in feite al een heel oude gedachte, kijken we maar even naar het Pantheon te Rome, waaraan de Spaanse filmregisseur Alejandro Amenábar refereert in zijn recent epos Agora over de Egyptische laatantieke cultuurstad Alexandrië. Hij brengt aangrijpend in beeld hoe het Griekse concept van de democratische ruimte rond 400 ten onder is gegaan aan een ongeziene opstoot van fanatisme, verpakt in het aantrekkelijke kleed van de toenmalige jonge religie van het christendom. De agora, de openbare ruimte waar mensen als vrije burgers elkaar ontmoeten om handel te drijven, met elkaar te spreken over alles en nog wat, kunsten te beoefenen, het gevoel van een vrije gemeenschap te beleven, elkaar te verrijken en elkaars zorgen te delen. In Vlaanderen kennen onze steden geen echte agora’s. Onze markten met terrassen zijn flauwe afgietsels van het Griekse democratische ruimteconcept. Onze straten met lintbebouwing zijn veeleer een optelsom van individuele, gesloten woningen die bij elkaar staan alsof ze schrik hebben van elkaar. Anonieme appartementsblokken dwingen mensen onder een dak te leven en zich toch eenzaam te voelen. Hier in de Goossensvest doorbreekt Peter Van Impe dat gewoontepatroon van het wonen. Het nummer 45 verandert met een duidelijk helder gebaar de hele straat. Het manifesteert zich als een metafoor voor een democratische samenleving . Die bestaat niet in de eerste plaats uit onze verkozen politieke leiders, hoe belangrijk die ook zijn. Een democratische samenleving werkt in de eerste plaats vanuit de agora, de ruimte waar de ene de andere ontmoet, aanspreekt en uitdaagt om samen niet in te slapen in onze gewoonten. AST77 waar we hier staan, wekt niet alleen verwondering, het architectenbureau is vooral verwondering. Het gebouw opent de ruimte in ons denken over samenleven in dezelfde straat, dezelfde stad. Het gebouw schept een agora in de straat die zelf niets van een agora heeft. Dat dit werkt, daarvan is dit gebeuren hier op deze septemberavond het concrete bewijs. Nog voor het bouwproces voltooid was, trok het de aandacht van een bijzondere passant. Jaar in en dag uit was hij als Tiense burger door de Goossensvest gereden. Maar nu hield hij even halt en knoopte een gesprek aan met de architect-bouwheer Peter Van Impe. Het werd een agorische ontmoeting tussen kunstenaar Jean Decoster en architect Peter Van Impe. Het resultaat daarvan kunnen we vanavond bezegelen.
ART77 presenteert zichzelf met een programma, namelijk ‘ruimte voor cultuur’. Wat dit inhoudt, zien we hier en nu door de aanwezigheid van een selectie van de kunstwerken van de Tiense meester Jean Decoster. Het architectenbureau AST77 met woning wil meer zijn dan zijn functies. Het heeft zichzelf een missie gegeven: ART77. Een agora, een openbare ruimte zijn voor cultuur.
In een democratische betekenis heeft cultuur twee kernen: de ontmoeting en de vrijheid. Door zich te openen voor cultuur wil het gebouw als architectuur, zelf ook een expressie van cultuur, zich definiëren als een ontmoetingsruimte. Het is niet alleen maar een ruimte, waar wordt gewerkt en gewoond. Als een open ruimte schept ze mogelijkheden die haar zelf overstijgen. Ze laat namelijk de tijd binnen. Een open ruimte als deze haalt de tijd binnen. De tijd, dat is immers het toeval, het onverwachte, dat wat de stroom van de gewoonte doorbreekt; de tijd bevaart stroomopwaarts de rivier van de gewoonte. Dat gebeurt soms door wat we ‘historische gebeurtenissen’ noemen zoals de vernietiging van de eeuwenoude bibliotheek van Alexandrië. Dat kan ook ‘Nine Eleven’ zijn. Maar de tijd zit niet opgesloten in de grote historische gebeurtenissen die zich algauw verstenen in historische data. De tijd bestaat veel meer uit de kleine gebeurtenissen. De agora schept ruimte voor die kleine gebeurtenissen, die ontmoetingen van ontelbare individuen, mensen met een concreet gezicht, met een lichaam als man of vrouw, met een eigen verhaal, met emoties, dromen en verwachtingen. Kortom, ruimte voor cultuur dat zijn de ontmoetingen die de ruimte definiëren. Die ontmoetingen verdichten zich vandaag in ART77 bij wijze van statement in de aanwezigheid van de kunstwerken van Decoster. De ruimte is echter niet gemaakt voor de kunstwerken en de kunstwerken niet voor de ruimte, maar hier vinden ze elkaar en houden een dialoog met elkaar. Die dialoog accentueert de draagwijdte van wat een ontmoeting werkelijk kan zijn. Een wederzijde verrijking, elkaar een plaats geven. De kunstwerken voelen zich hier thuis. Ze bevinden zich niet in een kunstgalerij die altijd iets van een voyeurisme heeft. Art77 is een ontmoetingsruimte, geen kunstgalerij. De kunstwerken zijn er geen steriele objecten. Hier maken ze deel uit van het concrete leven dat zich in de ruimte afspeelt. Hier ademen ze, hier voelen ze zich vrij. ART77 laat zichzelf definiëren door die ontmoetingen. Ontmoeting, een eerste kern van de tijd in een democratische ruimte.
Vrijheid is de tweede kern. Agora is de democratische plaats bij uitstek omdat ze uitnodigt om vrij te zijn. ART77 als ruimte voor cultuur opent zich voor de tijd als vrijheid. Dat is een statement, een programma, bijna een utopie. Alleen in een democratische omgeving kan de tijd zich als vrijheid manifesteren. Dat bewijzen hier de architect en de kunstenaar samen. Ze zijn familie van elkaar, ze wonen samen in het huis van de vrijheid. Allebei hebben ze immers hun vrijheidswortels in het onderzoek. Voor Peter Van Impe is architectuur ook een medium van onderzoek. De architectuur niet bedrijven vanuit dogma’s, vanuit vastgeroeste gewoonten. Zonder vrijheid bestaat er geen onderzoek. Dat bewijst op een dramatische wijze de historische destructie van de bibliotheek van Alexandrië met de vernietiging van eeuwen vrij denken en onderzoeken van de mensheid, een destructie in de regie van het godsdienstfanatisme. Het tegendeel daarvan is de vrije geest die zich opent voor de verwondering van wat gebeurt, wat is, wat ontstaat en vergaat. De verwondering bron van de onderzoekende geest die in het peilen naar de diepten en de hoogten van wat bestaat, voortdurend zichzelf onderzoekt.
De kunst van Jean Decoster, ontstaan op het ritme van de tijd sinds 1974 tot op heden, is eveneens een bevoorrechte getuige van de vrije, onderzoekende geest. Kunst als onderzoek. We leven in een periode waarin kunst zichzelf dikwijls voorbij galoppeert. Het masker van een ego dat zich opblaast om aandacht te trekken. Kunst als pose, als show. Dat kan in een democratische samenleving allemaal. Alleen demonstreert dergelijke kunst enkel de buitenkant van de vrijheid. In een democratie met substantie viert de vrijheid haar eigen substantie. Dat gebeurt hier inderdaad in de kunst van Jean Decoster. Voor hem is kunst de vrijplaats van onderzoek. Zijn atelier lijkt niet op een schildersatelier waar de penselen en kladders verf overal rondslingeren. Zijn atelier is veeleer een laboratorium dat verwant is aan dat van de bioloog en de chemicus. Dat verklaart waarom hij zelf zijn werk graag ‘concreet’ noemt. Het is een fantastisch veelzeggend woord. Even eenvoudig als helder. Gevormd uit twee Latijnse woorden (Alexandrië is niet veraf): het voorzetsel ‘com/cum’ dat ‘samen, tezamen’ betekent en het werkwoord ‘crescere’, in het Nederlands ‘groeien’. ‘Samen groeien’ wat dus betekent ‘groeien in de tweede macht’, want groeien kan niets of niemand alleen. ‘Groeien’ is altijd ergens zich in gemeenzaamheid ontwikkelen. Alle biologische wezens, zeker de zoogdieren waartoe wij, mensen, onszelf rekenen, groeien door het samenkomen van twee verschillende geslachten.
Sinds de klassieke metafysica van Plato en Aristoteles staat onze westerse cultuur, de architectuur en de kunst inbegrepen, in het teken van het zijn. Dat wat echt is. In geleerde taal is dat de ontologie, de studie van het zijn. Het stabiele, het onveranderlijke. Eeuwenlang heeft men in onze westerse beschaving ernaar gestreefd om het stabiele en onveranderlijke in het veranderlijke te realiseren, het eeuwige in het tijdelijke. Daarover zijn bibliotheken vol geschreven, daardoor zijn kunstwerken en gebouwen ontstaan. Neem alleen maar de obsessie voor het abstracte in het denken en in de kunst. Nog in de twintigste eeuw pretendeerde de abstracte kunst en de modernistische architectuur van bijvoorbeeld De Stijl alle schoonheid te kunnen reduceren tot de abstractie van geometrisch gedefinieerde lijnen, valkken en figuren. Uit die metafysisch gevormde geest sprak een minachting voor het concrete. Het begrip het ‘meta-fysische’ zegt het duidelijk: het ‘boven-natuurlijke’. Maar naar het einde toe van de negentiende eeuw heeft Frederich Nietzsche de puntjes weer op de i geplaatst. Niet het metafysische zijn met zijn pretenties is het eerste, de concrete en tastbare werkelijkheid is in al haar concreetheid eerst. Niet het zijn met zijn goddelijke zwaartekracht is alfa en omega, wel de dagelijkse concreetheid van het levende leven. Het samen-groeien is het samen-leven. Het is bewegen niet in de verstening van het zijn, maar in de stroming van de tijd.
Die beschouwing over het concrete als cultuur- en kunstprogramma zijn hier op hun plaats. Zowel de architectuur van het gebouw waar we hier staan als in de kunst die we hier zien, kaderen zich in de stroming van de levenskunst, die zich heeft ontwikkeld in de loop van de (2006), stelt Decoster zelf: Ontwikkeling van inzichten vanuit de dagelijkse praktijk.
Die ‘dagelijkse praktijk’, dat is het laboratorium waar het ‘ritueel’, ook nog een dierbaar woord van Jean Decoster, zich voltrekt. Het ritueel van het concrete, nog nauwkeuriger gezegd: het ritueel van het concrete leven. Ieder ritueel is een handeling die zich herhaalt en expressie wordt om in de ruimte de werkelijkheid van de levenstijd te vieren, tevens te ordenen en vorm te geven. Kunst, zo weten we, is ontstaan uit de rituelen van de religies die de moeilijke concreetheid van het leven zelf in al haar complexiteit trachten te vatten en betekenis te geven. De moederkunst van de Europese kunsten, het Griekse theater, is gegroeid uit de rituelen van de Dionysuscultus. Het ritueel van de levenskunst heeft zich in de loop van vorige eeuw vrij gemaakt van het cultusritueel, opgevoerd in kerken waar het uiteindelijk zijn betekenis heeft verloren door de sclerose van de zuivere, opgelegde repetitie.
Door het vrije ritueel van de levenskunst zoals door Jean Decoster met geduld, volharding en discipline beleefd en beoefend, ontstaan er kunstwerken die de substantie van de vrijheid openbaren. Wat is hier die substantie? Twee dingen zijn hier zinvol om te vermelden: de handen en de vis. Eerst iets over de handen, bezongen in het essay ‘Éloge de la main’ (1934) van Henri Focillon. De concrete kunst van Jean Decoster is handenwerk. In de woorden van Focillon: L’art se fait avec les mains. Elles sont l’instrument de la création, mais d’abord l’organe de la connaissance. L’art commence par la transmutation et continue par la métamorphose. Il n’est pas le vocabulaire de l’homme parlant à Dieu, mais le renouveau perpétuel de la Création. Tot zover enkele onnuttige beschouwingen die ik zelf zie als slechts enkele gedachten die hier zijn binnengestroomd, net zoals wij nu, om straks weer weg te vloeien in de tijd. Maar wel verrijkt, met de herinnering aan een ontmoeting met een ruimte die de vrijheid van het leven vormgeeft in de concrete straat, in de concrete stad… Ik dank Peter en Jean voor hun werk en hun ontmoeting, en u allen voor uw tijd. © Sylvain De Bleeckere |